De kleuter en het middel vouwen

Het vouwen als middel fungeert binnen de totaliteit van het handelen, waarnemen, denken en handelen een grote rol spelen.
Dit laatste zou verwijzen naar een sterk cognitieve bezigheid maar wie kan bepalen of voor een kleuter op een gegeven moment het sociaal emotionele, het motorische of het musische facet veel meer een rol speelt?
Het is daarom goed te realiseren dat in die totaliteit van het gebeuren het vouwen een middel is waarvan de kleuter veel plezier kan beleven.

De kleuterleerkracht zal aan de hand van observaties moeten zien:

  1. Of de motorische vaardigheid voldoende is om te kunnen vouwen.
  2. De ordening die in het vouwen zit ‘gezien’ wordt.
  3. De ordening onthouden kan worden

Ook bij het vouwen zou gesproken kunnen worden van een ‘gevoelige’ periode. Interne en externe factoren spelen dan voor de kleuter een rol.
Veroverde vaardigheden op het motorische en cognitieve vlak zijn dan erg belangrijk, maar ook de wijze waarop het vouwen wordt aangeboden.

Didactische Analyse (D.A.)

‘Vouwen’ heeft doelen.

De doelen zijn:

  1. Het kunnen vouwen als middel om de motorische vaardigheid te verfijnen.
  2. Het kunnen ‘zien’ van structuren van ordening
    1. vorminzicht
    2. vormgeheugen
    3. vormintepretatievermogen
  3. Het kunnen spelen met lijnen en vlakken (creatieve verwerking van vouwsels).
  4. Het zelfstandig kunnen maken van vouwsels binnen een spelsituatie ook in combinatie met andere middelen en materialen

Een vouwreeks is een logische opeenvolging van vouwsels.

  1. Van gemakkelijk naar moeilijk
  2. Van eenvoudig naar meer samengesteld.

Daarom is er een opbouw in de reeks. Dat noemen wij programma vouwen.

De beginsituatie

Deze is te bepalen door observatie. Elke  kleuter is het begin anders.

Hoe begeleiden?

Je moet zo begeleiden dat de kleuter zelfstandig en in eigen tempo de opdracht kan uitvoeren. De kleuterleerkracht moet stimulerend, motiverend en corrigerend zijn.

Het kiezen van de speelleerstof.

  1. grondvouwen
  2. het kunnen ‘lezen’ van een reeks.
  3. het zelfstandig gebruiken van vouwboekjes
  4. het creatief verwerken van vouwsels (individueel of in groepsverband).
  5. het zelfstandig vouwen van vouwsels binnen een spelsituatie ook in combinatie met andere middelen of materialen.

Ordening van spelleerstof vouwen

Beginfase I Fase II Fase III Face IV
Technische fase
Vormgeving
(Waarneming) visuele discriminatie Samendoen – gezamenlijke activiteiten
  1. experimenteren met vouwen – kreukelen enz.
  2. het ontdekken van een vouw
  3. hoe maak je een vouw
  4. observeren door de kleuterleerkracht
Grondvouwen

  • vaardigheid veroveren
  • veel verschillende vouwsels op basis van dezelfde grondvouwsels
  • reeksen
  • vouwboekjes
  • structuur leren ‘zien’
  • vorminzicht
  • vormgeheugen
  • vorminterpretatie-vermogen
  • samen (2 of meer kleuters)

Van een aantal vouwsels figuren maken

  • In de spelsituatie samen zelfstandig vouwsels erbij maken

 

D = denken
—————— ————————–
W + H waarnemen + handelen

‘Waarnemen en handelen zijn de onderbouw van het denken’,
zegt prof. W. Bladergroen.

 

Waarnemen:

  • proeven (smeken)
  • kijken
  • voelen (betasten)
  • ruiken
  • horen
  • voelen (koude, warmte)

Handelen is nodig om begrippen op te doen.
Grijpen -> begrijpen

Bij de facettenindeling is gesteld dat facetten van de kinderlijke ontwikkeling wel te onderscheiden zijn maar niet te scheiden.
Dit betekent overigens niet dat op bepaalde momenten het accent niet op een bepaald facet zal liggen. Bij vouwen is er naast een vrij gesloten karakter van de uitvoering de mogelijkheid om dit te doorbreken door iedere les af te sluiten met een open denktaak. D.w.z. aan de kleuter voldoende ruimte te geven de vouwsels naar eigen creatief vermogen verder uit te werken.

Het middel om het doel te bereiken kan zijn:

de activiteit (speel-/leer) vouwen.

Aan deze activiteit onderscheiden we twee gedragswijzen:

  1. kleuterleerkracht (didactische werkvorm)
  2. kleuter (speel-leeractiviteit)

ad. 1 Kleuterleerkracht: die didactische werkvorm kan zijn mededelend, aanbiedend, vragend, uitnodigend, de aankondiging, voorbereiding, instructief, bespreking, verdieping, uitwerkend en corrigerend.

ad. 2 Die van de kleuter noemen we de speel-leeractiviteit. Deze kunnen zijn:

  • het experimenteren
  • een vorm van expressie
  • het spelen
  • het spreken en het gesprek
  • het spreken en het luisteren
  • het spreken en het denken
  • het samendoen (samen spelen en samen werken)
  • het oefenen en een opdracht uitvoeren
  • het verzamelen en het rubriceren
  • het waarnemen (doen, denken en spreken).

Overzicht

Vouwen theorie -> in grote lijnen

Wat is vouwen?

  1. spelen met vlakken en lijnen en dient als
  2. middel om ervaringen op te doen.

Ervaringen

  1. sterk accent op de motoriek
  2. visueel waarnemen (visuele discriminatie d.w.z. verschillen zien)
  3. inzicht (cognitief denken ) in ruimtelijke relaties.

Handelen van de leerkracht:

  1. speel-/leersituatie schappen (ervaringssituatie)
  2. helpen bij het opdoen van de ervaringen
  3. helpen bij het ordenen van de ervaringen
  4. helpen bij het verdiepen van de opgedane ervaringen.

Ook didactisch bezig zijn (planning vooraf)

  • wijze waarop en waarom je als leerkracht moet handelen
  • vragen naar
    • doel
    • de beginsituatie
    • didactische werkvorm
    • evaluatie( ‘nakaarten’)

Beginsituatie

Uitgaan van beginsituatie om het doel te bereiken. Het doel wat bereikt is, is weer de beginsituatie van de volgende ervaringssituatie.
De eindsituatie is het moment van de ontwikkeling van de kleuter nu waar je weer op verder kunt gaan.

De ordening van de speel-/leerstof. Deze is geordend in een programma. Dit loopt van gemakkelijk naar moeilijk en van eenvoudig naar meer samengesteld.

Programma volgorde vouwen:

  • rechte vouw
  • rechte kruis
  • schuine vouw
  • schuine kruis
  • recht kruis en schuine kruis
  • 16 vierkantjes
  • 16 vierkantjes en schuine kruis
  • dubbele vierkant
  • dubbele driehoek
  • figuren (ook dieren)
  • vanuit het vlak (2 dim) komen tot (3 dim) ruimtelijke vouwsels.

Didactische Werkvorm

  1. vouwsel laten zien (eindproduct)
  2. vouwreeks uitleggen (voorvouwsel)
  3. klaarleggen in leesrichting (van links naar rechts)

Dus:

  • geen vouwreeks ophangen of vastplakken.
  • Niet voordoen -> nadoen
  • Niet zelf gaan vouwen voor de kleuter

Waarom:

  • kleuters kunnen beter visueel waarnemen

 

Beginsituatie -> doel

(onbekend -> bekend -> gekend)

onbekend boekje vouwen (beginsituatie)

doel
doen
bekend
zelf doen (spontaan)
gekend Beginsituatie
(doel wordt de volgende beginsituatie)

(zien bekijken)

  • verschillen onderscheiden
  • inzicht verkrijgen in ruimtelijke relaties
  • optimale motoriek (zelf doen)
  • concentreren op: mogen zelf vouwsels vasthouden

Ervaringssituaties scheppen -> Hoe?

  1. laten zien
  2. iets uitleggen of vertellen
  3. opdracht geven

  1. daarna laten uitvoeren en dan door de kleuters

Evaluatie t.a.v. het handelen

a. van de kleuter b. van de leerkracht
  • Welke ervaringen heeft de kleuter opgedaan?
  • Wat doen de kleuters er mee?
  • Is het doel bereikt (kennen en kunnen)?
  • Had de kleuter er plezier in?
  • Enz.
  • Heb je voldoende ervaringsmogelijkheden geboden?
  • Sloot je aan bij de beginsituatie?
  • Heb je het doel goed gesteld (te gemakkelijk of te moeilijk)
  • Enz.

Vouwen – knippen – plakken

De hoek (lichaamshoek)

Het gaan van 2 dimensionaal naar 3 dimensionaal

Beginsituatie:

  • Het rechte kruis kunnen vouwen.
  • Een rechte vouw kunnen knippen.
  • Ze kunnen nog niet 3 dimensionaal vouwen

Doel:

Het kunnen komen van het 2 dimensionale vlak naar het 3 dimensionale vlak d.m.v. het kunnen maken van een hoek.

Beginsituatie:

Het kunnen maken van een hoek door vouwen. knippen en plakken

Doel:

Het kunnen samenstellen van een voorwerp van twee hoeken (ruimtelijk).

Beginsituatie:

Het kunnen maken van een voorwerp van twee hoeken (ruimtelijk).

Doel:

Samenstellen van een voorwerp van drie hoeken.

 

Vouwlesje geven

Voorvouwsels leggen in de leesrichting (nooit ophangen).
Zo neerleggen dat alle kleuters het kunnen zien.
Je laat eerst de kleuters het eindproduct zien en vraag wat het is.
Je gaat dan de eerste vouw bespreken en de andere vouwsels ook.
Je laat zien hoe je het stapje voor stapje in elkaar maakt (het vouwsel).
Eventueel kun je ook het eindproduct in elkaar zetten met paperclips en dan bij de kinderen uit elkaar halen.

Lesopzet

Lesje: boekje vouwen

Beginsituatie: vouwen is onbekend

Doel: Het kunnen vouwen van het boekje (de rechte vouw).

D.W. Evaluatie
kleine groep kleuters
jongste kleuters

De eerste keer laat je de kleuters experimenteren. Het hoef geen mooie vouw te worden.
De tweede keer komt het technisch vouwen aan de orde. De vouw is nu belangrijk.

 

Knipprogramma

Procesgericht Produktgericht
  • ontwikkeling van het kind belangrijk
  • resultaten belangrijk
Kindgericht onderwijs Leerstofgericht onderwijs
  • uitgaan van het kind
  • uitgaan van de leerstof

Scheuren (doel)

  • De beweging, het scheuren, is in eerste instantie het belangrijkst.
  • Dan worden de snippers zelf belangrijk. Tijdschriften (geen kranten) in grote stukken scheuren
  • Ze scheuren het met de volle hand.
  • Scheuren met de vingers.

Opdrachten om te scheuren:

  • scheur alleen rode, groene enz. stukjes uit tijdschriften. Ze moeten de kleurlijnen dan gaan volgen.

 

Leren knippen

Wat laat je een beginneling knippen?

  • Smalle stijve reep papier geven en dan in stukjes laten knippen -> technisch schaar kunnen hanteren.
    Het gaat niet om het product maar om het technisch veroveren van het knippen.
  • Carnaval -> snippers maken (confetti)

Voorwerpen ontstaan toevallig -> en de kleuter geeft daar een naam aan.

 

Kleuters observeren die knippen in de kleuterschool.

Opdracht: (knippen)

1. Doel:

  • procesgericht
  • productgericht

Procesgericht:’de knippende kleuter’.

Door het knippen gebeurt er iets (proces) met de kleuter (ontwikkelt zich)
Het gaat bij het knippen niet om ‘hoe mooi’ de kleuter knipt, maar om het proces van het knippen.

Productgericht: resultaat (eindproduct) van het knippen.

Het eindproduct is voor de kleuter belangrijk, voor ons het proces.

2. Wat is het verschil tussen scheuren en knippen?

Scheuren gebeurt ‘direct’ met de vingers. Bij het knippen moet de kleuter een instrument ‘de schaar’kunnen hanteren voordat hij kan knippen.
Vergelijk kwast verven en vingerverven.

3. Beginsituatie = nooit geknipt -> knippen is onbekend

Hoe begin je?

  • De schaar aanbieden en vertellen wat het is en hoe het werkt -> de kleuter laten experimenteren (zie punt 1. knipprogramma).

Doelstelling is hier: het kunnen experimenteren met de schaar en papier.

4. Knipprogramma

  1. Het knippen van lange dunne (stevige) stroken in stukjes (= experimenteren) (stroken omdat de kleuter in een vel papier teveel moet ‘happen’ om er een stuk af te knippen).
  2. Het knippen van kleine stukjes papier om vaardigheid te verkrijgen in het knoppen en beter de schaar te kunnen hanteren.
  3. Het kunnen knippen tot een vouw.
  4. Het knippen op een getrokken streep.
  5. Het kunnen knippen op een vouw (=voorbereiding voor vouwen knippen en plakken).
  6. Voorwerp:
    1. Vierkant: tekenen, vouwen, omtrekken -> knippen
    2. Driehoek: tekenen, vouwen, omtrekken -> knippen
    3. Cirkel: tekenen, vouwen, omtrekken -> knippen
  7. Zelf iets tekenen -> knippen
    Direct knippen
  • punt 6 bouw je als volgt op:
    • blaadje recht (vierkant) of schuin (driehoek) doormidden knippen
    • dan deze 2 stukken doormidden knippen -> 4 vierkanten of rechthoeken enz.

 

Verschillende ontwikkelingsfasen in het knippen

  1. Bij het vrij knippen ontstaat er een knipsel, waar de kleuter dan toevallig iets in ziet en zegt: ‘Dit is een ….’
    Dus als hij begint te knippen, weet hij niet wat hij gaat maken. Pas als hij klaar is, geeft hij er een naam aan.
  2. Als de kleuter begint te knippen weet hij nog niet wat het gaat worden.
    Tijdens het knippen ziet hij er iets in bijvoorbeeld een hond. Waarna hij z’n hond gaat afknippen
    Dus toeval -> lijkt ergens op -> doelbewust knippen.
  3. Voordat de kleuter gaat knippen weet hij wat het gaat worden.

 

Cirkelplakwerk

Rondjes met middellijn:

  • 2,5 cm
  • 1,5 cm
  • 1,0 cm

Doel:

Het aanleren van de techniek van het plakken voor de jongste kleuters.

Techniek:

  • Hoe gebruik ik mijn plaksel?
  • Hoe vul ik mijn vlak?

Het gaat hierbij om de techniek van het plakken. Als deze bekend is, kan ander plakwerk ook gebruikt worden als parallel lopend materiaal bij:

  • het kleurenprogramma
    • begripsvormen
    • groepswerk
  • mozaïek
  • voorbereidend rekenen

 

Opdrachten

  1. Eenzelfde maat van rondjes (2,5 cm)
    1. Het leren plakken van rondjes, willekeurige plaatsing en willekeurige kleur gekozen uit een beperkte hoeveelheid (ca. 7 rondjes)
    2. Het leren plakken van rondjes, willekeurige plaatsing doch slechts het gebruik van twee kleuren (primaire kleuren bijv. rood en geel)
    3. Combinatie vouwles/plakles
      1. de rechte vouw
      2. de schuine vouw
        rondjes op de vouw plaatsen, zodanig dat de rondjes elkaar net raken.
  2. Twee maten rondjes (2,5 en 1,0 cm)
    1. Combinatie vouwles / plakles
      1. rechte vouw
      2. schuine vouw
        Plakken, de grotere en kleine rondjes op de vouw plakken. Willekeurige plaatsing en kleur
    2. Combinatie vouwles / plakles
      1. rechte vouw
      2. schuine vouw
        Plakken  op de vouw. Plaatsing willekeurig doch twee kleuren gebruiken.
        Eventueel rekening houden met het kleurenprogramma (Welke kleuren kennen ze?).
    3. Combinatie vouwles / plakles
      1. rechte vouw
      2. schuine vouw
        Plaken op de vouw, twee maten en twee kleuren rondjes.
        De rondjes raken elkaar net.
    4. Combinatie vouwles / plakles
      1. rechte vouw
      2. schuine vouw
        Plakken op de vouw – twee kleuren geordend
        in positie en kleur (vier mogelijkheden)

        1. Bedoeling van cirkelplakwerk:
          grootte -> rondjes
          kleur -> één, twee kleuren
          aantal -> hoeveel
          positie -> plaatsing – hoe?
  3. Vouw het rechte kruis
    1. Maak in elk (hok) vierkantje een figuur maar met gebruik van één groot en één klein rondje.
      De positie in het hok is vrij, evenals de kleur
    2. Plak in elk vierkant een ander figuur en voor elk figuur gebruik je één grote en één kleine cirkel.
  4. Rand versieren
    Bij deze drie opdrachten steeds dezelfde rondjes gebruiken (overzichtelijk).
    Op drie verschillende blaadjes.

    1. Gebruik twee formaten en twee kleuren rondjes.
      Plak deze langs één rand. De positie is vrij, maar wel langs de rand.
    2. Plak de rand er tegenover ook met de rondjes.
    3. Daarna rondom beplakken.
  5. Hoeken versieren
    Bij deze drie opdrachten steeds dezelfde rondjes gebruiken (overzichtelijk).
    Op drie verschillende blaadjes.

    1. Versier één hoek van grote en kleine rondjes (twee kleuren en twee maten).
    2. Versier de tegenoverstaande hoek
    3. Versier alle hoeken
  6. Maak een recht rkuis
    Eerst de rondjes leggen -> daarna opplakken.
    Twee maten rondjes gebruiken.

    1. Plakken in een hoek in het midden van het blaadje met één grote en één kleine cirkel.
    2. Plak alle vier de hoeken symetrisch.
  7. Het figuur uitbreiden (vier voorbeelden)
    1. Drie maten rondjes
      1. Rechte vouw
      2. schuine vouw
        Drie maten, drie kleuren plakken op de vouw, de rondjes raken elkaar net.
    2. Drie maten rondjes
      1. Rechte vouw
      2. schuine vouw
        Drie maten, drie kleuren plakken op de vouw geordend in positie en kleur.
  8.  Vouw het rechte kruis.
    1. Plak in elk vierkant een ander figuur.
      Gebruik drie maten rondjes.
  9. Rand versieren met drie maten rondjes.
    Telkens herhalen van grootte en kleur.
  10. Hoek versieren met drie maten en drie kleuren.
    Geordend in positie en kleur.
    Daarna  twee hoeken en daarna vier hoeken.

Middenfiguren

  1. Rechte kruis vouwen.
    In één hoek een figuur leggen van drie maten en drie kleuren.
    Daarna symetrisch herhalen in de andere hoeken.
  2. Het figuur uitbreiden. Eerst leggen -> kijken -> plakken.

 

Related Articles

Responses

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *